Thema's

Vragen en antwoorden over de omgevingswet - Milieubelastende activiteiten

Milieubelastende activiteiten

Wat is het onderscheid tussen inrichting en activiteit?
“Inrichting” is een begrip uit de Wet milieubeheer / Wabo. “Inrichting” wordt onder de Ow alleen gebruikt in de samenstelling “Seveso-inrichting”; een “Seveso-inrichting” is een MBA (zie art. 3.50, 3.51 en bijlage I, Bal)

  • Activiteiten” zijn (kort gezegd) het aangrijpingspunt voor de omgevingsvergunning en algemene regels; zie paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet.

Hoe bepaal je de ‘begrenzing van de locatie van de activiteit? Moet dat onderdeel zijn van de vergunningaanvraag? Waar wordt dat geregeld?

Wanneer regels in het omgevingsplan op een bepaalde locatie moeten gelden, zullen die locaties ook geometrisch moeten worden begrensd. Of uit de regel moet zelf blijken dat deze binnen een bepaald gebied gelden.  

Hoe werkt de “Brzo-toets" (aan drempelwaarden Sevesorichtlijn) als losse activiteiten worden vergund. Hoe bepaal je dan wat de inrichting is?
“Brzo 2015-inrichtingen” worden onder de Omgevingswet als milieubelastende activiteit aangemerkt, te weten als "het exploiteren van een Seveso-inrichting”. Het begrip Seveso-inrichting is gedefinieerd in Bijlage I bij het Bal: Seveso-inrichting: volledig door degene die de Seveso-inrichting exploiteert beheerde locatie, waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn in een of meer Seveso-installaties, met inbegrip van:
a. gemeenschappelijke of bijbehorende infrastructuur of activiteiten; en
b. activiteiten die met het exploiteren van de Seveso-inrichting rechtstreeks samenhangen, in technisch verband staan en de kans op en de gevolgen van een zwaar ongeval kunnen vergroten, waarbij wordt verstaan onder:
gevaarlijke stoffen: gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 3, tiende lid, van de Seveso-richtlijn; en
aanwezig zijn van gevaarlijke stoffen: werkelijke of verwachte aanwezigheid van gevaarlijke stoffen of van gevaarlijke stoffen waarvan redelijkerwijs kan worden voorzien dat ze kunnen ontstaan bij verlies van controle over de processen, in een hoeveelheid van ten minste de drempelwaarde, bedoeld in bijlage I, deel 1, of deel 2, bij de Seveso-richtlijn, met inachtneming van de aantekeningen bij die bijlage;
Seveso-installatie: technische eenheid binnen een Seveso-inrichting, waarin een gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 3, tiende lid, van de Seveso-richtlijn wordt gemaakt, gebruikt, verwerkt of opgeslagen, met inbegrip van de uitrusting, leidingen, machines, gereedschappen, private spoorwegemplacementen, laadkades, loskades, aanlegsteigers, pieren, depots of andere constructies die nodig zijn voor de werking daarvan.

Kan de provincie een vergunning (Seveso) verlenen, als het groepsrisico hoger is dan volgens omgevingsplan is toegestaan?
Toelichting: Als de gemeente als beoordelingsregel voor een vergunningaanvraag voor een omgevingsplanactiviteit (niet zijnde een buitenplanse omgevingsplanactiviteit) voor een bepaalde locatie heeft opgenomen dat het groepsrisico ten hoogste 1 maal de oriënterende waarde mag bedragen en de provincie beslist op een vergunningaanvraag (Seveso) voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit met een groepsrisico van 1.3 maal de oriëntatiewaarde, kan de provincie dan de vergunning gewoon verlenen? En de gemeente heeft alleen adviesrecht? 

Antwoord: Klopt. Mits de grenzen van art. 2.1, 2.2 en 2.3 Ow in acht worden genomen. De instructieregels uit hoofdstuk 5 Bkl over externe veiligheid gelden in dat geval als beoordelingsregel voor de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een provinciale buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Binnen dat beoordelingskader heeft de provincie dan de mogelijkheid om 1,3*ow toe te staan. Hierbij moet wel gemotiveerd worden dat is voldaan aan het vereiste van een evenwichtige toedeling van de functies aan locaties.
Het omgevingsplan zal dan ook een rol spelen bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een MBA (art. 8.9, derde lid, Bkl). Maar die doorwerking is een ‘rekening houden met’.

Is het bij een MBA vergunning mogelijk 2-zijdige bereikbaarheid van het terrein als voorschrift op te nemen?
De verwachting is dat het opnemen van een voorschrift voor 2-zijdige bereikbaarheid van het terrein (inclusief toegangswegen buiten de poort) – net als onder het huidige recht - onder de omgevingswet moeilijk  zal zijn. De voorschriften moeten betrekking hebben op de locatie waar de milieubelastende activiteit wordt verricht. Dat moet dus op een andere manier worden geregeld.

In de nabijheid van een ziekenhuis wordt een vergunning aangevraagd voor een MBA wegens strijd met het omgevingsplan. Kun je bij de vergunning weigeren?
Ja. Bij de toedeling van functies aan locaties kan de lokale kwaliteit van de fysieke leefomgeving worden betrokken. Als deze voor de beoogde functie ongunstig is, en er kan niet worden voorzien in maatregelen, dan kan die vergunning worden geweigerd met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (art. 8.0a, tweede lid, Bkl). 

Kan een gifwolkaandachtsgebied een weigeringsgrond zijn voor de aanvraag van een MBA vergunning? idem voor een omgevingsplanvergunning?
Ja: zie nota van toelichting bij artikel 8.10a Bkl (onderdeel EF Invoeringsbesluit Bkl) (MBA) en voor de buitenplanse OPA art. 8.0a, tweede lid, Bkl (evenwichtige toedeling van functies aan locaties).

Wat wordt de nieuwe aanduiding voor een koepelvergunning?
Omgevingsvergunning. Het instrument van de koepelvergunning blijft onder de Omgevingswet bestaan. Tevens wordt het mogelijk om publiekrechtelijk onderdelen van de omgevingsvergunning ‘toe te delen’ aan (deel)exploitanten. Zie over de koepelvergunning: Kamerstukken II 2018/19 33118, nr. 114, Kamerstukken II 2016/17 33118, nr. 43, Kamerstukken II 2016/17 33118  nr. 39 en Kamerstukken II 2014/15 33962, nr. 12, p. 145 en over (deel)exploitanten:  Kamerstukken II 2017/18 34986, nr. 3 (over art. 5.37a Ow).

Welke EV relevante elementen vallen onder de bruidsschat?
Voor zover ik kan zien: inperking vergunningvrije gevallen (art. 22.38 Bruidsschat), omgevingsvergunning opslag propaan/propeen (art. 22.257 Bruidsschat) en omgevingsvergunning LPG-tankstation (art. 22.258 Bruidsschat)

Cumulatie

Als iemand vergunning vraagt voor meer milieubelastende activiteiten, beoordelen we dan de PR contour van beide activiteiten apart?
Toelichting: Als iemand vergunning vraagt voor twee (of meer) milieubelastende activiteiten (bv propaan 60 m3 bovengronds en een PGS15 > 10 ton, dus geen BRZO). Beoordelen we dan de PR-contour van beide activiteiten apart of maken we zoals nu een QRA met één contour? De contour per activiteit is immers verschillend van de gecumuleerde contour. 

Antwoord: Het Bkl kent geen regeling voor cumulatie van risico’s van afzonderlijke MBA’s. In de huidige wetgeving is dit verdisconteerd in de norm (PR10-6). Of dit voor de overgang van inrichting naar activiteit onder de Ow nog aandacht behoeft, is de vraag.

Het exploiteren van een Seveso-inrichting is één milieubelastende activiteit. Hierbij worden de risico’s van alle installaties dus gecumuleerd. Bij andere MBA wordt dit per activiteit berekend en wordt er niet gecumuleerd. Op dit moment bepaal je per inrichting één PR 10-6 contour, die kan bestaan uit meerdere onderdelen, vanwege meerdere activiteiten op de inrichting (dus meerdere PR 10-6 cirkels per inrichting zijn mogelijk). Straks ga je naar aanwijzing van activiteiten toe en dan bepaal je per activiteit de PR-contour (en eventueel een aandachtsgebied). Zolang sprake is van een Seveso-inrichting heeft dat geen gevolgen, maar voor andere dan Seveso-inichtingen/activiteiten waar je de PR-contouren moet berekenen kan dat anders zijn. Het exploiteren van een Seveso-inrichting is een milieubelastende activiteit, inclusief alles wat daarmee functioneel samenhangt (art. 3.50 en 3.51 Bal). Het begrip Seveso-inrichting is gedefinieerd in bijlage I bij het Bal (let op: aangepast bij Invoeringsbesluit, gebruik dus de Voorjaarsversie).

Kunnen in gemeente A en gemeente B verschillende afstanden gelden tot de grenswaarde die ze in acht moeten nemen?
Vooraf moet worden opgemerkt dat beleidsmatig het uitgangspunt is om risico’s van verschillende activiteiten niet te cumuleren. Daar is destijds bij de totstandkoming van het normenstelsel voor externe veiligheid (‘PR=10-6’) uitgebreid bij stilgestaan. Alleen daar waar in de toekomst onder de Omgevingswet problemen zouden kunnen ontstaan door de overgang van ‘inrichting’ naar ‘activiteit’ zou je in het kader van de toepassing van de maatwerkbevoegdheden kunnen cumuleren.
Antwoord: Ja. Dat is inherent aan het stelsel dat maatwerk altijd openstaat en het bevoegd gezag vrij staat daar een eigen invulling aan te geven.

Cumulatie van MBA1 met een vaste afstand en MBA2 met een berekende afstand is sowieso problematisch. Kun je dan voor MBA1 toch rekenen om dat cumulatieve niveau vast te stellen?
Je zult die cumulatieve norm heel goed moeten onderbouwen. Daar kan een berekening bij horen. Nogmaals: ook bij die motivering moet worden ingegaan waarom cumulatie gelet op de totstandkoming van de ‘PR=10-6’ in dat specifieke geval zo belangrijk is.  

Waar borg je dit?
Kort gezegd geldt hiervoor het algemene uitgangspunt: als er een omgevingsvergunningsplicht-MBA is: maatwerkvoorschrift wordt vergunningvoorschrift; als er geen omgevingsvergunningsplicht is: maatwerkvoorschrift. Of een maatwerkregel in het Omgevingsplan. 

Kun je in omgevingsplan met maatwerkregels met die filosofie een cumulatieve contour vastleggen zonder het een risicogebied te noemen?
Ja, dat kan. Wel zal in zo’n geval de relatie met het instrument risicogebied moeten worden beschouwd. Zie ook de artikelsgewijze toelichting op art. 5.16, tweede lid. De verhouding met artikel 5.16 Bkl is louter inhoudelijk, namelijk dat in het omgevingsplan regels over cumulatie kunnen worden gegeven, bijvoorbeeld in de vorm van een op cumulatie gebaseerde contour, zonder dat daaruit de rechtsgevolgen voortvloeien die artikel 5.16 aan een risicogebied externe veiligheid verbindt (zie art. 5.16, vijfde lid en art. 5.17 Bkl). Die cumulatie-regels zouden erin kunnen voorzien dat alleen beperkt kwetsbare gebouwen of locaties binnen de gecumuleerde contour worden toegelaten die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de activiteiten die de gecumuleerde contour veroorzaken of beperkt kwetsbare gebouwen of locaties binnen dit gebied geheel uitsluiten. Daarmee gaan die regels verder dan de instructieregels over het risicogebied. Onder het huidig recht hebben gemeenten die mogelijkheden echter ook al: bestemmingsplannen kunnen planregelingen bevatten die strenger zijn dan (art. 10 en 14 van) het Bevi. Maar het essentiële punt dat een risicogebied als bedoeld in artikel 5.16 Bkl toevoegt, is echter dat er  niet aan het PR hoeft te worden getoetst binnen dat gebied voor de daar aanwezige gebouwen (aangenomen dat die gebouwen aan het criterium van de functionele binding voldoen).  Dus werkelijke ‘concentratie’ en functiemenging kan alleen met een risicogebied.

Zie ook de Nota van Toelichting bij het Bal p.510, p. 519, p. 534, p. 539, p. 561, p. 580.

Ga terug naar de hoofdpagina vragen en antwoorden voer de omgevingswet (FAQ)